Artikel uit Het Rijwiel 2012, editie 4
Taksplaten
Zo heten belastingplaten voor fiets-, motor- en autobelasting in België. In 1899 besloot het Belgische parlement na veel onenigheid en jaren uitstel om een personele belasting op het bezit van een rijwiel te gaan heffen. Die belasting werd vastgesteld op tien frank: een heel bedrag, als je bedenkt dat in die tijd alle Europese munteenheden een goudstandaard hadden (de Nederlandse gulden had zelfs de dubbele goudstandaard), en één frank (franc, mark, schilling, peseta, drachme) een arbeidersweekloon vertegenwoordigde. Financieel was de fiets daarmee in België alleen weggelegd voor de welgestelden, heel anders dan bijvoorbeeld in Frankrijk, dat voor de Belgische regering het voorbeeld was om fietsbelasting in te voeren. Dankzij die belasting kon in Frankrijk vastgesteld worden, dat er bijvoorbeeld in 1894 203.026 fietsen waren, het jaar daarop 256.084, in 1896 329.816 en in 1897 al 408.869, een verdubbeling in vier jaar tijd.
In 1903 werd er een provinciale belasting aan toegevoegd: de provincies zouden de statistieken gaan verzorgen, d.w.z. de belastingbetaler en zijn fiets registreren – dat bleek landelijk in het tweetalig land een te ingewikkelde taak voor het centrale bestuur. De provinciale belasting was, in tegenstelling tot de personele belasting, in België altijd een bescheiden bedrag. Terwijl de personele belasting werd geheven op aanslag, moest de fiets-, motor- of autobezitter de provinciale belasting gaan betalen op het gemeentehuis. Hij (of zij) kreeg als betalingsbewijs een belastingplaat (‘taksplaat’ met de naam van zijn provincie en het jaartal van geldigheid) mee die op de fiets, motor of auto bevestigd moest worden (afb. 1 en 1a).
Zodoende kon, ook buiten de eigen provincie, de provinciale belasting in één oogopslag gecontroleerd worden. Een soort metalen kwitantie, als het ware. Er waren in 1903 vergeleken met de buurlanden trouwens nog weinig fietsen in België. De grote doorbraak kwam na 1907, toen de eerste ‘Flandriens’ successen vierden in de grote Franse wielerwedstrijden, en lieten zien dat je met het fietsen rijkdom kon vergaren en beroemd worden. Het wielrennen als aanzet tot de emancipatie van heel Vlaanderen, schreef Karel van Wijnendaele in zijn beroemde boek ‘Het rijke Vlaamsche wielerleven’. De personele belasting werd in 1903 voor fietsers afgeschaft, maar bleef voor auto’s en motoren bestaan tot de Eerste Wereldoorlog. Auto’s en motoren kregen daarnaast dus ook de provinciale belasting opgelegd, en kregen net als de fietsen een schildje. Het idee van de nationale belasting met daar overheen ook nog een provinciale is geen Belgenmop: ook in Nederland betaal je bovenop de motorrijtuigenbelasting ‘provinciale opcenten’.
Haast onvermijdelijk waren er ook fietsen waar geen belasting voor moest worden betaald. Maar als die aan het dagelijks verkeer deelnamen, moest dat wel zichtbaar zijn: zonder belastingplaat kon de controleur niet zien of de plaatloze fiets misschien van de gasmeteropnemer was (die, zo is algemeen bekend, soms vrij lang ergens binnen blijft). Er kwam dus voor de overheid een aparte belastingplaat met de kleuren van de Belgische vlag en alleen een nummer, geen jaartal, omdat de plaat in principe geldig bleef zolang de gebruiker van de fiets daarmee reed voor de politie, de gemeente, de spoorwegen of de nutsbedrijven.(afb. 2). Daarnaast was bijzondere vrijstelling mogelijk (afb. 3).
Om te voorkomen dat mensen op de oude plaat een nieuw jaartal zouden schilderen, werd niet alleen jaarlijks de kleur gewijzigd, maar al gauw ook de vorm. Oorspronkelijk in 1903 was het de bedoeling dat de platen ‘omgekeerd T-vormig’ zouden zijn, zoals ons voorbeeld van Brabant 1940 (afb 4). Die vorm is twee of drie keer in tachtig jaar tijd terug gekomen, net als alle andere denkbare vormen: rechthoek, ruit, schijf (afb. 5), ovaal, driehoek (afb. 6), vijfhoek. In de vroege uitvoeringen was het een vlakke plaat van geëmailleerd ijzer, met de opschriften in het email verwerkt (afb. 7). Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn de eerste gestanste blikken platen gekomen, en de eerste aluminium platen zijn van 1980. De platen moesten aanvankelijk links onder de moer van het voorwiel bevestigd worden (het gat in de plaat heeft tot ’t laatst toe de diameter van een standaard 5/16” vooras gehouden), maar gaandeweg gingen alle Belgische fietsenfabrikanten er toe over een speciaal nokje aan de linker voorvorkpoot te solderen, waar de taksplaat met een M6 boutje tegenaan werd geschroefd (afb. 1).
In 1919 werd er –alleen in de provincie West-Vlaanderen- een speciaal (laag) tarief ingevoerd voor oorlogsinvaliden. De kleur van de plaat was afwijkend, en had een aparte nummering. In 1932 kwam er nog een speciale categorie bij met een laag tarief: dat voor de ‘kroostrijke gezinnen’. Dat was een bedenksel van reclameman Alfons de Ridder, beter bekend onder zijn pseudoniem Willem Elsschot. De Ridder had enkele jaren tevoren kennis gemaakt met generaal Lemercier, een invloedrijk man aan het Koninklijk huis die verantwoordelijk was geweest voor de organisatie van de eeuwfeesten: het honderdjarig jubileum van de Belgische onafhankelijkheid. Alfons de Ridder had voor die gelegenheid een reclame-almanak van 1200 bladzijden uitgegeven. Toen het jubileum achter de rug was, ging hij langs bij de generaal, van wie hij wist dat die dertien kinderen had. De Ridder kreeg de generaal voor zijn karretje gespannen om een ‘Bond van kroostrijke gezinnen – Association des familles nombreuses’ op te richten. Lemercier zelf werd algemeen secretaris van die bond (maar hoefde niets anders te doen dan het voorwoord te schrijven voor de Almanak der Kroostrijke Gezinnen). De almanak was te koop, en er zaten coupons in voor korting bij honderden merken en zaken op allerhande goederen en andere koopwaar. Ook had De Ridder het voor elkaar gekregen dat kroostrijke gezinnen minder fietsbelasting hoefden te betalen.
Behalve de Belgische fietsen moesten ook de fietsen in de Congo en Burundi van een taksplaat voorzien zijn. Die van de Congo had een ster (uit de Congolese vlag) (afb. 9) en op die van Burundi stond de naam in letters. De ongenummerde plaat van Burundi is een z.g. voorslag: Burundi was in 1963 inmiddels onafhankelijk en wenste geen Belgische taksplaten meer (afb. 8).
De Duitse bezetting heeft in Nederland en Frankrijk de fietsbelasting afgeschaft, maar in België was gedurende de Tweede Wereldoorlog oorlog een (Duitsgezind) burgerlijk bestuur, en die hebben de provinciale fietsbelasting gehandhaafd. Dat is doorgegaan tot in de jaren ’90 van de vorige eeuw. De provincie West-Vlaanderen had de meeste fietsen (afb. 11), en had ook de meeste verschillende tarieven: de oorlogsinvaliden (er waren er in ’40-’45 weer een paar bijgekomen), de kroostrijke gezinnen, aparte tarieven voor tandems, voor drijpikkels (bakfietsen) en voor fietsenverhuurbedrijven langs de kust waar kinderen een drie- of vierwielige trapauto konden huren. Elk type had zijn eigen nummering en kleur, een diagonale of een horizontale balk (afb. 10, 11, 12). In totaal had West-Vlaanderen gedurende enkele jaren zes verschillende taksplaten en tarieven.
Wàt een administratie, en gaandeweg kwam het provinciebestuur er achter dat het eigenlijk niks opleverde: honderd frank (2 euro 50) per gewone fiets, plus nog een paar handenvol tegen gereduceerd tarief, in een provincie met ongeveer een miljoen fietsen: dat waren geen serieuze inkomsten als er ook nog een plaat voor geslagen moest worden en de administratie moest worden bijgehouden. Maar net als bij het begin van de fietsbelasting konden de gezamenlijke provinciale autoriteiten het er niet over eens worden wanneer de taksplaat officieel afgeschaft zou worden. Een federale beslissing kon het niet worden, want de Franstalige provincie Luik was tegen afschaffen: provincie en stad verkeerden in serieuze financiële nood, en wilden de paar miljoen franken die het nog opleverde niet missen. Het werd een principekwestie. De provincie Oost-Vlaanderen gaf al in 1982 een plaat uit met de tekst: geldig tot 1985, in de gedachte dat iedereen tegen die tijd wel op één lijn zou zitten (afb. 13). Vlaanderen (Antwerpen, Limburg) schafte de taksplaat af in 1985, Brabant (toen nog officieel tweetalig met de hoofdstad Brussel), en de Waalse provincies Henegouwen, Namen en Luxemburg schaften de taksplaat af in 1986 en de provincie Luik bleef tot 1991 fietsbelasting heffen.
Daarmee is de Belgische taksplaat een interessant verzamel-thema. Het nadeel is, net als met het postzegelalbum, dat precies bekend is hoeveel er in totaal zijn geweest, en bijgevolg hoeveel je er nog mist. Compleet maken van de collecties (negen provincies, koloniën, specials, speciale tarieven, 1899 tot 1991) betekent ongeveer 1900 stuks op het verlanglijstje.
Otto Beaujon
Bronnen:
• Rijksarchief afd. Economische zaken, Brussel
• Wijnendaele, Karel van – het Rijke Vlaamsche wielerleven, uitg. Snoeck Ducaju, 1943.
• Reijt, Vic van de, Elsschot, leven en werken van Alfons de Ridder, Atheneum 2011.